Het tweede kind zit vaker gewoon goed in zijn vel, is heel sociaal en zijn resultaten op school zijn springen er niet bovenuit. Er is minder reden om uit te zoeken wat het IQ is. Ouders reageren vaak verrast als blijkt dat het IQ van het broertje of zusje maar een paar punten blijkt te verschillen van het oudste kind!
Dit verschijnsel maakte ons nieuwsgierig naar de feiten en we deden een onderzoek onder 43 gezinnen met hoogbegaafde kinderen (in ieder geval één kind met een IQ > 125) die door Dotado zijn getest. Wat bleek? In meer dan tweederde (77%) van alle gezinnen waren er twee kinderen in het gezin die een verbaal, performaal of totaal IQ hadden van meer dan 125. In 37% van alle gezinnen verschilde het aantal punten op het Totaal IQ niet meer dan 5, in 50% van de gezinnen niet meer dan 10 en in 71% niet meer dan 15 punten. Dit komt overeen met het onderzoek van Silverman (1988) onder 148 siblings in gezinnen met begaafde kinderen (>120), waarvan 36% 5 of meer punten verschilde en 61% 10 punten of minder. Eén van de eerste wetenschapper die onderzoek deed onder hoogbegaafde kinderen, Terman, ontdekte in 1959 al 20 families met drie hoogbegaafde kinderen, 10 families met vier hoogbegaafde kinderen en twee families met vijf hoogbegaafde kinderen (Terman & Oden, 1959). Hoogbegaafdheid in de familie is vaak aan de orde!
In ons onderzoek bleek dat het verbale IQ het meest overeenkomt tussen broertjes en zusjes, in vergelijking met het performale en totaal IQ. In 40% verschilde het IQ slechts 5 punten of minder tussen een broertje en een zusje, in 60% 10 of minder punten en in zelfs 72% 15 punten of minder. In 35 gevallen was het oudste kind getest en kon er dus uitspraak worden gedaan over de hoogte van het IQ van de oudste in vergelijking met een jonger kind, over het algemeen het tweede en laatste kind. Opvallend genoeg bleek in 40% van de gevallen de oudste het hoogste IQ te hebben. In 34% van de gezinnen was het verschil tussen het oudste kind en zijn broertje of zusje te klein om toeval uit te sluiten (<5 punten verschil) en in 14% van de gezinnen bleek het jongste kind de hoogste IQ-score te hebben behaald. Conclusie: de oudste heeft over het algemeen het hoogste IQ, hoewel het IQ vaak ook erg dicht bij elkaar ligt.
Hoe komt het dat het oudste kind vaak sneller wordt herkend als slim en blijkbaar ook hoger op een IQ-test scoort (wat niet persé gelijk is aan ook echt slimmer zijn)? Er worden twee soorten uitleg aan dit verschijnsel gegeven. Ten eerste wordt vermoed dat het oudste kind vanuit het familiesysteem een speciale rol vervult, namelijk het internaliseren van de verwachtingen van de ouders. Hij heeft daarom een grotere kans om perfectionistisch, dwangmatig of zeer gewetensvol te worden. Een andere insteek, die mij meer aanspreekt vanwege zijn optimistischere insteek, gaat ervanuit dat het eerst kind meer individuele aandacht krijgen dan de andere kinderen. Er is meer interactie tussen het kind en andere volwassenen en het kind gaat volwassenen als rolmodel zien in taalgebruik en denken. Wat ten slotte ook een rol kan spelen, is dat het jongste kind vaak ook op jongere leeftijd werd getest, althans in onze onderzoeksgroep. Silverman (1988) noemt negen het magische getal voor het testen van hoogbegaafde kinderen. Vaak nemen IQ-scores op deze leeftijd een grote vlucht, waarschijnlijk omdat omgevingsinvloeden (‘crystallized intelligence’) in IQ-testen dan een grotere rol gaan spelen ten opzicht van aangeboren intelligentie (‘fluid intelligence’). In het laatste geval zou het dus niet persé zo zijn dan oudste kinderen slimmer zijn, maar heeft het te maken met de leeftijd van testen en de beperkingen van een test.
Als ouders verhalen vertellen over hun twee kinderen, valt ons vaak op dat ze hen zo verschillend beschrijven. Ze hebben vaak een totaal ander karakter. Hoe komt dit? Silverman beschreef het ongeveer zo: ‘Als het oudste kind geboren wordt, kijkt het op uit zijn wieg en ziet twee giganten die glimlachend toekijken en bewonderende kreten slaken over ieder geluidje of beweginkje. Hij heeft alle ruimte om zich te ontwikkelen in de richting die hij wil met steun van zeer verzorgende ouders. Maar als het tweede kind geboren wordt, kijkt het op uit zijn wieg en ziet twee bewonderende giganten met nog een niet-gigant. En ergens krijgt dat tweede kind dan mee: ‘Onthoudt dat ik de baas ben hier en waag het niet mij van mijn plaats te verstoten, want anders kom je in grote problemen!’ De jongste kent de regels van het spel heel snel en voordat hij uit de luiers is, ontwikkelt hij een persoonlijkheid die erg verschilt van de oudste. Hij leeft bij één regel: ‘Als mijn grote broer (zus) het doet, doe ik het niet. Als mijn grote broer (zus) het niet doet, doe ik het wel.’ En zo gebeurt het dat de eerste eens student wordt en de tweede zijn studieboeken niet eens kan vinden. De eerste maakt gemakkelijk vrienden, de tweede is liever alleen. De eerste is moeilijk om mee te leven, de tweede een engel. De eerste introvert en de tweede extravert. Vandaar dat ouders het maar moeilijk vinden om te geloven dat hun tweede kind ook zo’n slimmerd is, terwijl het zich totaal anders ontwikkelt dan de eerste…
Het tweede kind moet dus vaak opboksen tegen het slimme eerste kind en dat wordt wel het ‘tweede kind syndroom’ genoemd. Vaak wordt namelijk gedacht dat er maar één de slimste in het gezin kan zijn en als dat toevallig je oudere broer of zus is, wat moet jij dan nog? Een uitzondering daarop zien we vaak als de oudste grote emotionele problemen blijkt te hebben of een leerstoornis, waardoor zijn prestaties minder goed zijn. De tweede wordt dan vaak gezien als de slimmere en als er een derde kind in het gezin is, krijgt deze te maken met het ‘tweedekind-syndroom’. Veel tweede of middelste kinderen bloeien op als hun hoogbegaafdheid wordt herkend. Zij voelen zich meer gezien en begrepen en vaak versterkt het de band tussen broertje en zusjes als is gebleken dat beide kinderen in het gezin, ieder op hun eigen manier bijzonder intelligent zijn.
Gebruikte literatuur:
Silverman, L.K. (1988), October). The second child syndrome. Mensa Bulletin, 320, 18-20.
Wil je jezelf of je kind aanmelden voor een IQ-test, een onderzoek, coaching, een training of ben je op zoek naar ondersteuning in de opvoeding? Of wil je meer weten over onze diensten?
Bel 010 – 2004 474 of stuur ons een bericht.